Jhr. Jos de la Court, zoals de in 1840 geboren zoon alom werd genoemd, was reeds op jeugdige leeftijd gemeenteraadslid in Den Bosch geworden en werd in 1871, als kandidaat van de rooms-katholieke kiesvereniging Noord-Brabant, gekozen tot Provinciale-statenlid. Deze, dat jaar voor het eerst optredende, kiesvereniging was anti-liberaal en een verzamelpunt voor clericale en conservatieve katholieken. In hetzelfde jaar werd hij tevens lid van het Nederlands Comité ter viering van het 25-jarig pausschap van Pius IX. Reeds in 1878 werd hij tot Gedeputeerde-Statenlid gekozen, na voordien nog enkele jaren wethouder in Den Bosch te zijn geweest. Al snel verwierf hij meer functies. Jos de la Court werd lid (en later voorzitter) van het College van Regenten over de Godshuizen en de Algemene Armen te Den Bosch, lid (en later voorzitter) van de Bijzondere Raad van Sint-Vincentiusverenigingen in Den Bosch en (vice-)voorzitter van de Sociëteit 'De Katholieke Kring'. Ook nam hij deel aan diverse internationale congressen over katholieke sociale politiek, etc.13 Hij werd voorzitter van de kiesvereniging Noord-Brabant en was tot 1895 verbonden aan de Bossche krant 'De Noordbrabanter', waarin hij politieke commentaren schreef.14 Hij was, in de woorden van pater Van den Elsen, 'de groote leider van bijna alle katholieke instellingen in Den Bosch'.15 Bevriend met het priester-kamerlid dr. Schaepman nam hij actief deel aan de strijd om de totstandkoming van een rooms-katholieke organisatie op nationaal politiek ter-
| 112 |
rein. Van 1887 tot 1897 was hij voorzitter van de Algemeene Bond van (r.-k.) Kiesverenigingen in Nederland; hij volgde Schaepmans politiek zo nauw dat Witlox hem tekende als 'Schaepman's stadhouder in Brabant'.16 Deze trouw was de reden dat De la Court, ondanks zijn nadrukkelijke wens, in 1894 geen Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant kon worden.17 Bijna tot aan de twintigste eeuw werd de Bossche politiek beheerst door de 'alles beschikkende kliek van Jhr. De la Court', zoals een Bossche criticus opmerkte.18 Daarmee is meteen aangegeven dat deze heerschappij niet onomstreden bleef. Van verschillende zijden waren er tegenbewegingen. In de gemeenteraad van Den Bosch waren nog steeds liberale leden aanwezig die politieke kracht konden ontwikkelen en bij de stembus incidenteel zelfs op de helft van de kiezers konden rekenen. Op regionaal niveau diende rekening te worden gehouden met conservatievere katholieken die geen behoefte hadden aan het partij- en coalitiestreven van Schaepman. Onder een groot deel van de Noordbrabantse geestelijkheid heerste namelijk het idee dat deze politiek het risico van een uitlevering van het katholieke volksdeel aan de protestanten in zich droeg; zij richtten zich in nationaal politiek opzicht meer op Bahlmann.
Deze tegenstelling leidde tot een conflict bij de voorbereiding van de legerwet in 1890/91 die mede de invoering van de persoonlijke dienstplicht zou betekenen en de kosten van defensie verhoogde. De meeste rooms-katholieke kamerleden waren hiertegen, terwijl Schaepman en enkele van zijn volgelingen, omwille van de verhouding tot de Anti-Revolutionairen zich lange tijd niet duidelijk vdér of tegen uitspraken. De presidenten van de Noordbrabantse kiesverenigingen, onder voorzitterschap van De la Court, keerden zich in 1891 scherp tegen de persoonlijke dienstplicht en zetten met een tweetal moties de rooms-katholieke kamerleden onder druk. De la Court distantieerde zich evenwel van dat standpunt. Enkele maanden later werd de kandidaten bij de Tweede-Kamerverkiezingen gevraagd of zij met deze moties instemden. De zittende kamerleden in de districten Waalwijk en Oosterhout, Vos de Wael en Borret, beiden Schaepmanianen, weigerden dat. Daarop spraken de betrokken kiesverenigingen hun voorkeur uit voor de Bahlmannianen W.P.A. Mutsaers en Jhr. J. van de Berch van Heemstede. De la Court bleef in zijn krant De Noordbrabanter Vos de Wael en Borret verdedigen; zij verloren desalniettemin hun zetels.19
In reactie hierop werd in 1892 door de directeur van de landelijke Katholieke Illustratie, H. Cramer, een nieuwe krant gesticht, Het Noordbrabantsch Dagblad, een spreekbuis van de conservatief katholieken binnen de regio. Dit maakte de positie van De Noordbrabanter extra moeilijk. Deze krant had in de jaren daarvoor reeds veel terrein verloren door de opkomst van het landelijke katholieke blad Het Huisgezin en de in Helmond, Tilburg en Eindhoven uitgegeven plaatselijke kranten. Het Noordbrabantsch Dagblad werd snel een geduchte concurrent voor De Noordbrabanter. Uiteindelijk kwam het per 1 maart 1895 tot een samengaan, waarbij De la Court zijn belangen verloor. Mogelijk werd hij hierbij uitgekocht of was hij gedwongen het blad te verkopen. Pas na enkele jaren verkreeg ook de nieuwe combinatie een solide financiële basis.20 De nieuwe directie kwam in handen van enkele niet uit Den Bosch afkomstige vooraanstaanden uit de Provinciale Bond van r.-k. kiesverenigingen.21
Kon De la Court lange tijd beschouwd worden als de grote bestrijder van de
| 113 |
liberaal-katholieken in de regio, onder druk van de meer conservatieve oppositie en wegens zijn loyaliteit aan Schaepman schoof hij naar meer liberale zijde op, misschien zelfs ook in zijn sociale contacten. In oktober 1896 huwde zijn dochter Cécile met Henri van de Mortel, telg uit een liberaal-katholieke Bossche familie. Tijdens het huwelijksdiner met 58 gasten zaten behalve de directe familie, ook het kamerlid Schaepman, het Belgische clericale kamerlid baron De Béthune en enkele Bossche gemeenteraadsleden, onder wie de liberaal-katholieke voorman Jhr. Mr. L.C.J.A. van Meeuwen aan tafel.22 In Het Noordbrabantsch Dagblad uitte zich na 1892 ook de clericaal-katholieke stroming. Onder invloed van Rerum Novarum riepen geestelijken op tot sociale actie door vorming van (onder andere) werkliedenbonden en boerenbonden. In enkele jaren verkregen deze 'verzuilers' resultaten; zij braken in 1900 uiteindelijk de positie van De la Court. Hij kwam als voorzitter van de Maatschappij van Landbouw, waarvan boeren en belangstellenden in de landbouw lid waren, na 1896 in conflict met de onder clericale vlag varende Noordbrabantsche Christelijke Boerenbond (NCB). Deze bestreed de Maatschappij van Landbouw. Zoals in de inleiding gemeld kwam dit conflict op de eerste diocesane Katholiekendag, gehouden in 1900, tot een ontknoping. Hier werd immers een conclusie aanvaard die bepaalde dat katholieke boeren lid dienden te zijn van hun standsorganisatie, de NCB, dus niet van de Maatschappij van Landbouw. De la Court trok hieruit, als voorzitter van de Katholiekendag, zijn gevolgtrekkingen: enkele dagen later deed hij publiekelijk afstand van het voorzitterschap van de Maatschappij van Landbouw.23 In de daarop volgende drie jaren verloor hij alles wat hem nog aan positie restte, zoals zal blijken.
8.1.3 Een financieel bankroetJhr. Jos' vader, L.J.A.A. de la Court, bezat veel onroerend goed, zoals blijkt uit de beschrijving van zijn nalatenschap. Tevens was er voor ruim 50.000 gulden in de regio belegd.24 Diens weduwe, J.M.C. Half-Wassenaer, overleefde haar man 27 jaar. Bij haar sterven in 1892 vond er een verdeling van de echtelijke boedel plaats tussen de vijf kinderen. Elk kreeg ter waarde van ƒ 174.722,31 aan goederen of kapitaal, zodat haar vermogen bij overlijden op ruim 900 duizend gulden kan worden geschat. Uit deze erfenis verkreeg De la Court het kasteel Onsenoort te Nieuwkuyk, dat met de omliggende landerijen op bijna ƒ 140.000,- werd getaxeerd; tevens werd hij eigenaar van het herenhuis te 's-Hertogenbosch en van diverse hooi- en weilanden in de regio en de Bommellerwaard. Bij deze gelegenheid kon hij zijn schuld aan wijlen zijn ouders, groot ƒ 44.000,- voldoen. De jongere zoon, W.J.P.E. de la Court, verkreeg het landgoed 'De Baasterhoeve' dat ƒ 250.000,- waard was, zodat hij circa 80.000 gulden tegenwaarde aan zijn broer en zusters diende uit te keren.25Met deze erfenis was Jhr. Jos de la Court de op één na hoogst aangeslagene in 's-Hertogenbosch in 1895. Mogelijk scheen het hem een eindeloos kapitaal toe, mogelijk was hij een slecht financier, - feit is dat hij binnen acht jaren failliet was.26 In 1901 ging hij een aantal grote leningen aan bij zijn broer en bij verschillende familieleden van zijn Belgische vrouw, Maria A.J.C.G. barones de Béthune. Noch het nemen van hypotheken op zijn bezit en de verkoop van haar onroerend
| 114 |
goed, noch de erfenissen die zijn vrouw ontving, waren voldoende om de tekorten te bestrijden.27 De oorzaak van het débâcle is onbekend. Mogelijk hadden de problemen rond De Noordbrabanter De la Court gedwongen grote schulden te maken, misschien leefde hij op te ruime voet. Onwaarschijnlijk is, dat hij gokte of speculeerde met effecten, maar wel was hij betrokken bij een ongelukkig aflopende affaire van de Noord-Brabantsche Bank N.V. te Den Bosch. Zicht op zijn financiële administratie is niet meer te krijgen, daar kasboekjes ontbreken. Hij overzag niet voor welke bedragen hij schulden had en wist niet wie de schuldeisers waren, zoals de curator aanvoerde ter verontschuldiging van het feit dat het zo lang had geduurd voordat hij een financieel overzicht kon maken.
In de zomer van 1903 tekende De la Court voor minstens ƒ 120.000,- aan schuldbekentenissen.28 Het faillissement werd aan het eind van dat jaar aangevraagd door de bankiers Van Es en Co. te Den Haag. Zij waren houders van twee wissels met een waarde van ƒ 40.000,- waarop een cliënt op 17 oktober 1903 te vergeefs van De la Court geld had verwacht. De totale schuld bleek ruim ƒ 925.000,- te bedragen.29 Op 16 december 1903 werd het faillissement uitgesproken en werd de openbare verkoop van de bezittingen aangekondigd. Voordien was nog sprake van eventuele verkoop van het landgoed Onsenoort aan zijn broer, waardoor het in de familie zou zijn gebleven.30 Na de verkoop van al het onroerend goed (het kasteel en landgoed Onsenoort voor ƒ 188.000,- aan de Cisterciënzer kloosterorde) en van diverse andere goederen kon in 1906 7,77 % van de schulden worden betaald.
Terwijl de Noordbrabantse pers zweeg over het faillissement van De la Court - een bij zulke gebeurtenissen ongebruikelijke piëteit; alleen de aankondigingen van de openbare verkopingen verschenen in de regionale bladen - waren er tot in de Tweede Kamer toe speculaties over deze zaak. Hierbij werden relaties gelegd met andere in financiële problemen verkerende personen en instellingen, waarbij het bankroet van De la Court een rol zou spelen.31 Enkele van deze suggesties zullen hier worden bekeken.
Een accountant ontkende een direct verband tussen het faillissement van De la Court en dat van de NV Noord-Brabantsche Bank, uitgesproken in 1902. Van deze bank was De la Court kort na de oprichting commissaris geworden; de laatste jaren was hij president-commissaris. Hij had bij het failliet vorderingen op de wegens wanbeheer gewraakte directeur Souman, maar anderzijds diende hij nog ƒ 37.000,- aan aandelen vol te storten, hetgeen bij zijn eigen faillissement nog niet gebeurd was. Volgens het accountantsrapport over het bankfaillissement droeg de verkoop in 1901 van aandelen van de Noord-Brabantsche Bank door De la Court bij in de vertrouwenscrisis die de bank trof.32
In verband hiermee kwam ook het faillissement van de 'Maatschappij tot exploitatie van Bouwgronden 'Maasland' te Rotterdam' ter sprake. Deze maatschappij werd in december 1903 in staat van faillissement verklaard, na enkele maanden van onzekerheid en geruchten sinds op 1 oktober de verzilvering van coupons was gestaakt. De la Court had in 1901 bij zijn voornaamste financier 325 obligaties 'Maasland' met een nominale waarde van ƒ 1000,- elk beleend.33 Deze was gedwongen dit pakket aandelen te verkopen toen De la Court in gebreke bleef. Volgens de presidentcommissaris van de N.V. Maasland was de verkoop
| 115 |
van deze 325 obligaties tegen lage prijs de oorzaak van de problemen bij de N.V. Saillante complicatie was volgens hem, dat De la Court zelf deze aandelen in onderpand van de Noord-Brabantsche Bank bezat.34 Bewijzen hiervoor ontbreken echter. In 1903, 63 jaar oud, legde Jhr. Jos de la Court zijn meeste functies neer. Vier jaar later overleed hij na een lang ziekbed. Drie jaar na het overlijden van De la Court, in 1910, werd door de crediteuren ingestemd met beëindiging van de vorderingen ten aanzien van de weduwe. Er restte toen nog een actief van ƒ 1250,- met een vrijwel ongewijzigd gebleven negatief fortuin van negen ton.35
... | 116 |
De familie De la Court behoorde tot de rooms-katholieke families waarvan leden in de achttiende eeuw reeds bestuurlijke ervaring bezaten. Met een aanzienlijk vermogen en belangrijke relaties binnen de regio stond voor de mannelijke familieleden met ambitie en kwaliteiten na de politieke omwenteling van 1795 een loopbaan open binnen het regionaal bestuur. In de negentiende eeuw maakten zij deel uit van het Bossche familiecomplex en bekleedden zij vooraanstaande functies. Jhr. Jos de La Court kwam na 1890 in de zich wijzigende regionale machtsverhoudingen zowel in conflict met de clericaal-katholieken als met de nieuwe sociale groepen die de bestuurlijke elite binnentraden. Dit resulteerde uiteindelijk in politiek verlies. | 117 |
Noten | |
13. | RANBr, Van de Mortel-De la Court, no. 1039 en no. 1050. Volgens het laatste was hij voorzitter van het Pius-comité. Dit is niet conform J. Perseijn, Dr. Schaepman, (Utrecht 1916), II, 177. Deze somt de 'bureauleden' bij de parkmeeting op zonder De la Court te vermelden. |
14. | Witlox, Schaepman I, 262-268, 380, 386-387, II, 32-34, etc. |
15. | G. van Elsen, De Stichting van den Noordbrabantschen Christelijken Boerenbond (Helmond 1913), 19. |
16. | Witlox, Schaepman, II, 355. |
17. | Dit blijkt uit correspondentie met Schaepman. RANBr, Van de Mortel-De la Court, no. 1001; Schaepman aan De la Court 26 mei 1984 en 19 augustus 1894. Schaepman had toen aan politieke betekenis ingeboet. |
18. | RANBr, Van de Mortel-De la Court, no. 1050, knipsel uit het Groninger Weekblad. Radicale Courant voor Nederland, red. Joan A. Nieuwenhuis. 2 jaargang, no 42, 15 juli 1888. |
19. | Witlox, Schaepman, II, 271, 327-428. De Noordbrabanter 26 en 29 april 1891 en 2 en 9 juni 1891. |
20. | R.G.A. Nabbe, De Noordbrabanter en het Noordbrabantsch Dagblad 1892-1895. De Zuidelijke visie op de ontluikende katholieke emancipatie (Scriptie Katholieke Universiteit Nijmegen 1983), 30-32, 45-48 en 80. Vgl. P. Hollenberg, ''s-Hertogenbosch als Perscentrum' in: Varia Historica Brabantica, IV (1975) 192-194. |
21. | RANBr, Smits van Oyen, no. 11.2.3. De directie van Het Noordbrabantsch Dagblad bestond per 19 november 1895 uit W.A. Fick, president, F.F. Boex, F.W.M. Manders, secretaris en H.M. Thijssen, directeur (en hoofdredacteur). |
22. | RANBr, Van de Mortel-De la Court, no. 148. |
23. | Zie hierover hoofdstuk 11. |
24. | RANBr, Memories van successie, kantoor 's-Hertogenbosch 1865, doos 84 no 2/6181 en RANBr, Van de Mortel-De la Court, no 825. |
25. | RANBr, Van de Mortel-De la Court, no. 825, Scheiding en waardering onroerend goed Mevr. De la Court-Half-Wassenaer 1892. |
26. | RANBr, Arrondissemant Rechtbank 's-Hertogenbosch, Faillissementen doos 476. |
27. | RANBr, Van de Mortel-De la Court, no. 1028 en 1029, boedelinventaris en de (eerste) uitdelingslijst. In 1901 had De la Court ook leningen afgesloten met obligatiën en aandelen als onderpand. RANBr, Arrondissement Rechtbank 's-Hertogenbosch, doos 620, Audiëntieblad 1903. Zittingen 9 januari 1903 en 11 december 1903. |
28. | RANBr, Arrondissement Rechtbank 's-Hertogenbosch, Faillissementen, doos 476, Rekening en verantwoording door de curator Mr. P.H. Loeff van 7 juli 1911. |
29. | Idem, Staat van het passief van 10 maart 1904 en de Rekening en verantwoording van 31 juni 1906 door de curator Mr. P.H. Loeff. |
30. | RANBr, Van de Mortel-De la Court, no. 1491, brief van Notaris Canters aan Arnold de la Court van 26 november 1903. |
31. | Op dit onderwerp zijn regionale bladen vanaf de zomer van 1903 tot het begin van 1904 en voorts die van begin 1906 nagezien. De openbare verkoop van het landgoed brengt de redactie van De Noordbrabanter ertoe een kort historisch overzicht van Onsenoort te publiceren. Troelstra suggereerde tijdens een Tweede-kamerdebat over het débâcle van de Noord-Brabantsche Bank en de Maatschappij 'Maasland' op 11 december 1903, een verband tussen beide kwesties via één der commissarissen. Hier zal De la Court zijn bedoeld. |
32. | RANBr, Arrondissement Rechtbank 's-Hertogenbosch, Faillissementen, doos 486, NV Noord-Brabantsche Bank, Accountantsrapport, en idem doos 476, De la Court, Uitdelingslijst 2. |
33. | RANBr, Van de Mortel-De la Court, 1028. Boedelinventaris van 16 november 1903. Zie ook RANBr, ArrondissementRechtbank 's-Hertogenbosch, doos 620; Audiaantieblad 1903, zitting 9 januari en 11 december 1903. |
34. | Versag van de aandeelhoudersvergadering in De Nieuwe Rotterdamsche Courant van 14 november 1903, 2e bad: 'De Maatschappij tot exploitatie van Bouwgronden: Maasland, gevestigd te Rotterdam' en De NRC van 2 december 1903 1e blad B en C. Hier werd de mening uitgesproken dat De la Court met deze transactie een strafbaar feit pleegde. Er is echter geen vervolging ingesteld. De Noordbrabantsche pers geeft een verslag zonder De la Court te noemen. Berichten; De Noordbrabanter van 28 oktober 1903, De Provinciale Noordbrabantsche en 's-Hertogenbossche Courant van 16 november 1903, en van 13, 14, 21 en 23 december 1903. |
35. | RANBr, Arrondissement Rechtbank 's-Hertogenbosch, Faillissementen, doos 476, ingekomen brieven bij de curator. |
's-Hertogenbosch 16 februari 1840 - Vught 23 mei 1907Provinciaal-statenlid 1871-1904, Gedeputeerde-statenlid 1878-1904. Huwde in 1870 Maria Antoinette Juli Clémaance Ghislaine barones Béthune (Brugge 11 juni 1849 - Vught 5 januari 1937) (dochter van baron Jean Baptiste Francois en Emilie A.M.C. van Outryve d'Ydewalle) In (pj) 1875 gemeenteraadslid te 's-Hertogenbosch, in 1885 Gedeputeerde-statenlid, voorzitter Vincentiusvereniging en president algemeen armbestuur te 's-Hertogenbosch, voorzitter kiesvereniging Noord-Brabant, president sociëteit De Katholieke Kring. In (pj) 1895 Gedeputeerde-statenlid, president Algemene Bond van r.-k. Kiesverenigingen in Nederland, voorzitter van de Noordbrabantse Maatschappij van Landbouw, bestuurslid Ridderschap Noord-Brabant in Noord-Brabant en president commissaris Noordbrabantse Bank. Ten behoeve van de hoofdelijke omslag in 1873 te 's-Hertogenbosch werd zijn inkomen geschat op ƒ 4000,-. In 1893 vermeld op de provinciale lijst van hoogstaangeslagenen met een aanslag van ƒ 377,26. Na overlijden van zijn moeder, in 1894 werd zijn jaarinkomen ten behoeve van de plaatselijke inkomensbelasting geschat op ƒ 13.000,- en in 1895 op de lokale kiezerslijst vermeld met aanslag van ƒ 1749,81, de op één na hoogste aanslag binnen Den Bosch. | 306 |
Nederland's Adelsboek (1924) 356; (1928) 362-363; (1932) 64, 336-338; (1936) 71, 376-377; (1940) 158; (1941) 153-154; (1954) 109, 526-528; (1960) 466-467; (1966) 98, 491-492; (1973) 103, 485-486; (1981) 136
Nederland's Patriciaat (1910) 290
Maarten van Boven, Bossche Heeren : Een biografie van het Bossche sociëteitsleven 1789-2019 (2019) 72
R.H.M. van Breukelen, 'De Noord-Brabander in de Brabantse politieke cultuur, 1829-1895' in: Noordbrabants Historisch Jaarboek 15 (1998) 202-204, 206, 207, 209, 214
Klaasje Douma, De adel in Noord-Brabant, 1814-1918 (2015) 17, 203, 214, 216, 231-232, 283, 287, 297, 384, 466; Bijlage 17, 94-95, 97, 99, 100, 103, 123, 126, 136-137, 141, 143, 156, 158-160, 169, 199, 205, 207-210, 214, 219, 228
Maarten Duijvendak, Rooms, rijk of regentesk (1990) 9, 74-76, 90, 95, 112-117, 129, 155, 160, 173, 175, 176, 179-181, 189, 192, 306, 334, t8.7, t10.2
H.F.J.M. van den Eerenbeemt, Bankieren in Brabant in de loop der eeuwen LXXIII (1987) 248
H.F.J.M. van den Eerenbeemt, Geschiedenis van Noord-Brabant (1996-1997) I. 94, 98; II. 45, 51
C. Peeters, De Sint Janskathedraal te 's-Hertogenbosch (1985) 327
M.G. Wildeman, De Ridderschap van Noordbrabant (1903) No. 81
Th. A. Wouters, Van bedeling naar verheffing XI (1968) 168n, 189, 195n, 226, 234, 235, 259